Netbeheerder Liander zag in 2022 een verviervoudiging van het aantal aanvragen voor extra elektrisch vermogen bij ondernemers. Maar op steeds meer plaatsen is het elektriciteitsnet vol, schetst programmamanager Duurzame Mobiliteit Erik Schepens. Flexibel gebruik van laadinfra kan uitkomst bieden, stelt Rogier Pennings van Stevin Technology Consultants. Tijd voor een dubbelgesprek.
Netcongestie groeiend probleem: ‘Voor Liander is het al 2030’
Om de context en de urgentie te schetsen, tovert Schepens een capaciteitskaart van Nederland tevoorschijn. Waar het rood of oranje kleurt, zit het elektriciteitsnetwerk voor ondernemers vol. De kaart kleurt vrijwel geheel rood/oranje. Het ‘onzichtbare probleem’ ziet er alarmerend uit. De kabels die nu in de grond liggen kunnen de almaar groeiende stijging van het aantal elektriciteitsaanvragen helemaal niet aan.
Tot 2030 moeten de Nederlandse netbeheerders het elektriciteitsnet voor 40 miljard euro verzwaren en uitbreiden. Liander is er één van. “We werken voortdurend aan het elektriciteitsnet, maar de doorlooptijd om nieuwe elektriciteitsstations aan te leggen met hoogspanningsnetbeheerder TenneT duurt zo’n vijf tot acht jaar. Dat gaat over procedures, grondaankoop, vergunningstrajecten en de bouw. Daarnaast komen we tot 2024 zo’n 13.000 technici tekort, en mede door de wereldwijde bouwwoede en energietransitie zijn er veel te weinig materialen.”
‘First come first serve kan niet meer’
Een potentiële oplossing is efficiëntere benutting van het bestaande netwerk door vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen, stelt Schepens. Hij vindt een gewillig oor bij Rogier Pennings: “Flexibiliteit is het toverwoord. Technisch is dat mogelijk, maar onze wet- en regelgeving loopt jaren achter. Dat kan echt niet meer.” Veel regelgeving is namelijk star en van voor de energietransitie.
Zo werken netbeheerders nog altijd via het ‘first come first serve’-principe, legt Schepens uit: “Dan kan het zijn dat een datacenter wel een aansluiting krijgt en een ziekenhuis niet. De volgorde van aanvraag is leidend. Het is een goede vraag of je dat maatschappelijk wilt, maar de politiek is sturend. De netbeheerder is faciliterend.”
Energetisch optimum
Verouderde regelgeving kan in de weg zitten, maar betekent niet dat er niets mogelijk is. Op bepaalde plekken is het netwerk ‘vol’ tijdens piektijden, maar daarbuiten niet. Voorheen mochten netbeheerders grootverbruikers alleen contracten geven waarbij zij 24/7 beschikking hadden over het gecontracteerde vermogen. “Nu mogen we ook met tijdgebonden contracten werken, zodat we ondernemers op bepaalde tijdslots kunnen aansluiten en de capaciteit niet de hele dag is gereserveerd. Zo kunnen we zoeken naar een energetisch optimum.”
Schepens roept ov-autoriteiten op om zo vroeg mogelijk een aanvraag bij de netbeheerder te doen. De Vervoerregio Amsterdam deed dat bijvoorbeeld in de concessie Zaanstreek-Waterland al lang en breed voordat bekend werd dat EBS de nieuwe vervoerder werd. Door infrastructuur los te koppelen van het rijdende deel van de concessie, voorkwam de opdrachtgever dat de transitie naar ZE-busvervoer stil komt te liggen. In Purmerend wordt nu op tijd een laadstation gebouwd, waar EBS vanaf december 2023 de volledige busvloot kan laden.
Schepens: “Als een aanbesteding is afgerond, heeft een vervoerder weinig tijd om alles te realiseren. Het is slimmer als overheden zelf de aanvraag alvast doen, zodra ze weten wanneer een concessie afloopt. Dan kunnen ze de realisatie van laadinfra veel beter plannen.”
Pennings voegt toe dat concessieverleners en vervoerders bovendien energie-infra kunnen delen met elkaar of met andere gebruikers. “Door ’s nachts bussen en overdag andere voertuigen te laden met dezelfde infra. Of door batterijcontainers in te zetten bij bouwprojecten. Dat zorgt voor een gestapeld businessmodel en vermindert de druk op de netbeheerder.”
Net als Stevin-adviseur Pennings houdt Alliander (het moederbedrijf van netbeheerder Liander) zich bezig met de ontwikkeling van energiehubs, binnen het programma EIGEN. Een consortium van dertien marktpartijen en kennisinstellingen ‘werkt aan een blauwdruk’, stelt Schepens: “We zijn het nog aan het ontdekken en uitdenken, maar als de urgentie groeit neemt de creativiteit over het algemeen toe. Soms moet dat uit nood geboren worden.”
Kom uit je kolom
Pennings organiseerde de afgelopen twee en een half jaar al dertien Kennistafels over energiehubs, waarbij telkens andere stakeholders aanschuiven om hun kennis te delen. Hij ervaart dat vooral de organisatie lastig is: het stokt vaak in de samenwerking tussen stakeholders. “Een centraal station kan prima als energiehub dienen. Maar daar heb je te maken met de gemeente, vervoerders, opdrachtgever, netbeheerder, et cetera. Iedereen voelt een andere urgentie om samen te werken, er is niet één probleemeigenaar.”
Volgens hem kan een publieke, onafhankelijke autoriteit die rol het beste pakken. “Als de ene ondernemer morgen een probleem heeft en de ander een jaar later, wil je niet dat iedereen een eigen oplossing bedenkt. Dat wil je collectief benaderen. Maar veel overheidsorganisaties werken nog vanuit de oude kolommen. Dat moet los zien te komen.”
Schepens is het daar mee eens. Maar niet alleen overheidsorganisaties werken zo. “We zagen afgelopen winter dat veel ondernemers maximale stroom afnamen. Daardoor stond de betrouwbaarheid van het netwerk onder druk. Dan ontdekken ze dat energie niet altijd meer beschikbaar is en gaan zoeken naar oplossingen. Dat vraagt dus om een andere samenwerking, om te ontdekken wat er binnen het aangevraagde vermogen mogelijk is. Daar is wel ander gedrag voor nodig.”
Gebiedsgerichte aanpak
De programmamanager van Liander stelt dat de Rijksoverheid werkt aan een gebiedsgerichte aanpak, via de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) en het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK). “Vanuit het energieperspectief moeten provincies een overzicht opstellen van regionale initiatieven. Daarmee kunnen we prioritering aanbrengen. Friesland gaf bijvoorbeeld aan nieuwe woonwijken belangrijk te vinden, dus als we moeten kiezen wie we als eerste aansluiten kunnen we daar rekening mee houden.”
Pennings voegt toe dat zo’n gebiedsgerichte aanpak heel mooi klinkt, maar dat dat wel anders werkt in stedelijk gebied dan in landelijk gebied. “In grote steden kampen we eerder met een ruimtelijk probleem, maar in bijvoorbeeld Appelscha is capaciteit eerder het issue. Dus de vorm volgt de functie van zo’n aanpak.”
Een mooie metafoor, besluit Schepens. “Daarnaast heb je in landelijk gebied ook minder partijen die een aanvraag doen. Je kunt niet massaal streekbussen opladen als er maar vijf boerderijen staan. Dus zeker in de streek moet de ov-autoriteit tijdig met de netbeheerder in gesprek. Voor ons is het nu namelijk al 2030.”
Dit artikel is eerder gepubliceerd in OV-Magazine 1/2023. Wilt u OV-Magazine voortaan op papier of digitaal ontvangen? Neem dan een abonnement.